Ellen van Stigt

Logopedist

Taal in Blokjes bij de voorschotbenadering

 

Taal in Blokjes is een uiterst waardevolle methode gebleken voor het ondersteunen van het lees- en spellingonderwijs, met name in groep 3 en 4. Ik gebruik de principes ervan echter ook bij een voorschotbenadering,zodat kinderen met een vergroot risico op lees- en spellingproblemen eennog stevigere start kunnen maken in groep 3.

Van meerdere kanten is mijgevraagd om mijn ervaringen te delen. In dit stukje beschrijf ik daarom dewijze waarop ik TiB inzet bij een voorschotbenadering. Aan het eind van groep 2 beheersen de kinderen minimaal 15 foneem/grafeemkoppelingenen kunnen zij MKM-woordjes met deze klanken vlot analyseren, syntheti-seren en schrijven, zowel auditief als visueel!

De kinderen beleven, zonder uitzondering, veel plezier aan het leren van de letters en de beginnende lees- en schrijfervaringen. Het plezier en de uitsluitend positieve ervaringen, die de kinderen in deze fase opdoen zijn van grote waarde voor zowel de leesmotivatie als het zelfbeeld van het kind.

Fase 1: identificatie van fonemen/grafemen

 

Bij de meeste kinderen start ik na de kerstvakantie met de voorschotbenadering. M.b.v. de tib-klankkaartjes wordt geinventariseerd welke klank/tekenkoppelingen het kind vlot kan benoemen. Dit aantal wordt aangevuld tot 11 doelklanken (6 medeklinkers, 2 korte klinkers, 2 lange klinkers, 1 tweetekenklinker: meestal /oe/). Met het kind wordt vervolgens een eenvoudige versie van de klankenkaart geknutseld (zie foto). Het kind knipt gekleurde stroken en plakt dit op een blauw vel papier. De begrippen: medeklinker, korte klinker, lange klinker, tweetekenklinker worden direct aangeboden en uitgelegd aan de hand van de klanken/letters die het kind al beheerst. De letter wordt vervolgens op de juiste strook geschreven en hardop benoemd (de /i/ is een korte klinker, een korte klinker is groen.)   We doen spelletjes om de kleurcodering te oefenen. Tegelijkertijd worden de nieuwe begrippen frequent benoemd. Voorbeelden van spelletjes zijn: klanken sorteren (blauwe, groene en gele blokjes gooien in 3 mandjes ), letters vormen van klei/raffia/marsepein in de juiste kleur, twister (zet je handen en voeten alle 4 op een vlak met de juiste kleur > i = 4 groene vlakken proberen te bereiken; moeilijker > 2 klanken noemen; handen op /i/ > groen en voeten op /oo/ > geel.)

Vervolgens wordt er elke week een nieuwe klank/letter aangeboden. Bij het leren herkennen van de nieuwe letter laat ik het kind de doelletter met de marker kleuren in een rijmpje of korte tekst (bijv. uit “Kijk mijn letter”). Voor het goed verwerken en opslaan van de nieuwe letter is het belangrijk om alle zintuigen volop in te zetten. Het kind moet de nieuwe klank tegelijkertijd zien (letter + kleur + klankgebaar), horen (begeleider benoemt in deze fase, later moet het kind dit zelf consequent doen) en voelen (vanaf fase 2 uitspreken, schrijven!) . De kinderen kunnen de schrijfwijze oefenen met het populaire spelletje “Letterschool”  (ipad).  Een voorbereidende oefening voor het bouwen van blokwoordjes is het bouwen van een klankenreeks. Er liggen losse blokjes op tafel. Ik benoem een klank en laat het (neutrale) letterkaartje zien. Het kind pakt een blokje in de juiste kleur en bouwt dit vast aan het voorgaande blokje. Het kind leert nu 2 blokjes te gebruiken voor de lange klinkers en tweetekenklinkers en slechts één voor een korte klinker of medeklinker. Als variant hierop kan de begeleider een klankenreeks bouwen met de blokjes. Op tafel liggen neutrale letterkaartjes. Het kind breekt het voorste blokje of blokjes af en legt deze op een passende letterkaart.

Fase 2: manupulatie van fonemen en grafemen

Auditieve analyse en synthese staan centraal in deze fase. Voorbeelden van spelletjes, die ik gebruik zijn:

Lotto:

Maak een lotto van 6 of 9 vakjes en kleur elke vakje in een tib-klinker-kleur ( groen, geel, eventueel rood). Pas een kleurendobbelsteen aan met 2 witte stickertjes (= zelf kleur kiezen). Leg op tafel een selectie plaatjes met een MKM-structuur. Het kind gooit met de dobbelsteen, bepaalt de klinkerkleur en zoekt een passend plaatje. Vervolgens “hakt” het kind het woord. Is het woord correct geanalyseerd en klopt de klinkerkleur dan mag het plaatje op het lottoblad worden gelegd. Voorbeeld: het kind gooit groen. Het pakt het plaatje /sok/ : s-o-k > correct. Wie heeft als eerste zijn kaart vol? Ter ondersteuning kan de begeleider het gekozen woord blokken en de blokjes één voor één aanwijzen terwijl het kind de klanken analyseert.

Welke klank ontbreekt?

Op tafel liggen plaatjes met een MKM-structuur. De begeleider maakt het blokwoord, maar laat één klank weg. Welke klank ontbreekt? Het kind maakt het blokwoord af, benoemt de ontbrekende klank en analyseert vervolgens nog een keer het hele woord. Voorbeeld: /vis/ > …../groen/blauw. Het kind vertelt dat de /v/ ontbreekt en maakt het blokwoord af. Vervolgens zegt het: v-i-s, terwijl het de blokjes één voor één aanwijst. In de eenvoudige versie vertel ik het kind op welke positie een klank ontbreekt (vooraan, in het midden, achteraan). Bij de moeilijkere variant moet het kind zelf inzicht tonen in de structuur en kunnen bedenken op welke positie een klank ontbreekt.

Werkbladen auditieve klankdiscriminatie

Bovenaan het blad teken ik een geel, groen en eventueel een rood rondje. Het kind trekt hier vandaan, met markers in de juiste kleur, lijntjes naar de plaatjes met een klinker in die kleur. Voorbeeld: een geel lijntje naar het plaatje van een boom, een groen lijntje naar een plaatje van een pen en een rood lijntje naar een plaatje van een poes. Het kind benoemt daarbij de klinker hardop.

Woorden sorteren

Ik leg 2 of 3 blokwoorden klaar met een MKM-structuur (korte klinker, lange klinker, evt. tweetekenklinker). Ik gebruik kaartjes uit het Grote MaanRoosVis-spel. Op de voorkant staat een plaatje, op de achterkant het schriftbeeld in blokken. Deze kunnen desgewenst gekleurd worden in tib-kleuren!

Het kind moet de kaartjes sorteren: alle woordjes met een lange klinker onder het blokwoord met de lange klinker etc. Na afloop draait het kind de kaartjes om en controleert het zichzelf. Ik stimuleer het kind om hardop te denken en de klinkers hardop te benoemen.

Pittenzakjes gooien

Pittenzakjes in de kleuren blauw, groen, geel en rood + een gatenbord. Het kind krijgt een plaatje aangeboden en analyseert het woord door de letters hardop te benoemen en het bijbehorende pittenzakje door het gatenbord te gooien. Bij elk gat staat het aantal punten dat eventueel is verdiend.

Dus: /roos/ > Het kind pakt een blauw, geel en nog een blauw pittenzakje en benoemt /r/ - /oo/ - /s/ terwijl het de zakjes gooit.

Ook een succes is stippen stappen. Buiten wordt met gekleurd stoepkrijt een rij van 10 cirkels getekend in de kleuren blauw, groen, geel (eventueel ook al rood). Het spel kan ook binnen gespeeld worden met antislipmatjes of gekleurde hoepels o.i.d. Het kind springt vanaf de start in de eerste cirkel en bedenkt een passende klank (groene cirkel > korte klinker). Dan springt het kind in de volgende cirkel en bedenkt een passende klank. Als het het kind lukt om in alle 10 cirkels een juiste klank (niet steeds dezelfde!) te benoemen mag over de finish een snoepje uit de snoeppot worden gekozen. Moeilijkere variant: bedenk een woord met een klinker in de gewenste kleur.

Fase 3: aanleren klank/tekenkoppelingen:

Grote MaanRoosVis-spel (Zwijssen)

Het spel wordt gespeeld met het woordbeeld boven. De letters kunnen worden gekleurd, maar je kunt er ook voor kiezen om het kind een blokwoord te laten bouwen bij het kaartje. Vervolgens zoekt het kind volgens de officiële spelregels de letters bij elkaar (hardop benoemen!). Is het woord compleet dan analyseert het kind het woord en probeert het te raden/lezen wat er staat. Vervolgens het kaartje omdraaien en kijken of het antwoord klopt bij het plaatje. Correct, dan is er een punt verdiend!

Variant: Het spel wordt gespeeld met het plaatje boven. Het kind moet zelf bedenken welke letters het nodig heeft. Eventueel kan eerst een blokwoord worden gemaakt. Is het woord compleet, dan het kaartje omdraaien en controleren. Is het woord correct gelegd, dan is er een punt verdiend.

Wie 5 punten heeft verdiend heeft gewonnen. Tenslotte worden dan de woorden geschreven bij de verdiende woordkaartjes.

Letterbingo:

Maak samen een bingospel met 6, 9 of 12 vakken, waarbij de kinderen zelf letters mogen schrijven in de vakken (ze mogen hun eigen klankenkaart hiervoor gebruiken).  De geselecteerde tib-letterkaartjes worden geschud en op een stapel aan de aanwezige ouder gegeven. Deze draait de bovenste kaart om en benoemt de letter zonder dat het kind deze kan zien. Heeft het kind de letter op zijn kaart dan mag het deze wegkruizen met de marker in de juiste kleur.

Hebbes!

Dit spel gebruik ik tijdens elke sessie om moeilijke klank/tekenkoppelingen te oefenen. Gebruik voor dit spel letters die het kind goed beheerst + 1 moeilijke (of nieuwe) letter. De tib-letterkaartjes worden geschud. Om de beurt draaien het kind en de begeleider een kaartje om en benoemen de letter. Degene die de doelklank trekt en juist benoemt krijgt een muntje . Het spel wordt 5x gespeeld, wie heeft de meeste muntjes?

Vissen vangen/lotto:

Maak een lottoblad van 8 vakjes en vraag het kind om de doelklank (bijvoorbeeld de /-k/) in elk vakje te schrijven met een stift in de juiste kleur. Maak nog een lottoblad en schrijf daar zelf de andere doelklank op (bijvoorbeeld /-t/). Bevestig een paperclip aan de 16 plaatjes (8 x een MKM-woord met een /-k/ en 8 x met een /-t/.Gooi de kaartjes in een “aquarium” en vis er met een vishengel om de beurt een plaatje uit. Het kind benoemt het plaatje en de doelklank. Op welk lottokaartje hoort het plaatje? Gebruik na afloop het winnende lottoblad om ieder 4 woordjes te schrijven. Om de beurt schrijven het kind en de begeleider één van de lottowoordjes, de ander raadt welk plaatje het is. De begeleider kleurt de letters met de markers om het lezen te ondersteunen.

Ganzenbord met opdrachtkaartjes

Kies een ganzenbord of ander spelbord dat je wilt gebruiken en maak hier opdrachtkaartjes bij.  Markeer vakjes waarbij een opdracht moet worden uitgevoerd. Opdrachten kunnen zijn: noem 2 korte klinkers, bedenk een woord met een tweetekenklank, bouw een blokwoord met een lange klinker en benoem de letters/klanken hardop, benoem en kleur de letters van het woord “tak”, kleur en lees het woord “been”, schrijf het woord /noot/ etc. Zorg voor veel variatie in de opdrachten.

Ik zie, ik zie , wat jij niet ziet ….

VLL -kleurplaat van de kernen 1 en 2 zijn hiervoor geschikt. De begeleider schrijft een woord op dat op de kleurplaat voorkomt (bijvoorbeeld: ik) en zegt “ik zie ik zie wat jij niet ziet en de klinker is groen”. Het kind mag vervolgens 3 pogingen doen om het woord te raden door 3 woorden op te schrijven (evt. alleen benoemen). Zit het juiste woord erbij dan is er een punt verdiend. Vervolgens worden de rollen omgedraaid. Bij deze kleurplaat horen woordkaartjes, die gekleurd kunnen worden. Deze moeten vervolgens op de juiste plaats in de kleurplaat worden geplakt.

 Tegen het eind van groep 2 zijn de meeste kinderen al in staat om losse woordjes, korte zinnetjes en  heel eenvoudige verhaaltjes te lezen. Ik gebruik hiervoor versjes of korte verhaaltjes uit Zwijssen AVI-startboekjes (Bijvoorbeeld “ik rijm, rijm, rijm). Ik zet deze verhaaltjes in de taal in blokjes reader, zodat de letters gekleurd en vergroot kunnen worden aangeboden. Er zitten ook bruikbare oefeningen in de tib-werkvormen (module 1 en 3).

De kinderen beheersen dan meestal ook al zoveel klank/tekenkoppelingen dat de basisklankenkaart 1+2 kan worden ingezet. Deze zal het kind ook in groep 3 gaan gebruiken.